Doorgeven van het bestaande
Iconen zijn al eeuwenoud en worden bijna altijd geschilderd naar bestaande voorbeelden. De iconenschilder is aan strenge regels gebonden. De houding van de figuren, de kleur van de kleding, het landschap van bergen of de vorm van een stad is uit de traditie voorgegeven. Alles heeft een diepere betekenis die de iconenschilder niet zomaar op eigen gezag mag veranderen. De iconenschilder signeert de icoon dan ook niet met zijn of haar eigen naam. Pas als de schildering door de kerk als authentiek erkend is en officieel is gewijd, is het pas echt een icoon. Dan is de icoon een geschikt voorwerp om te bemiddelen tussen de gelovige en de onzichtbare wereld van Christus, Maria, heiligen en engelen. Een icoon is een prachtig middel om als aandachtspunt te dienen bij het gebed. Iconen hebben ook hun eigen plaats in de liturgie. In iconen, vaak met een lichtje ervoor, komen de afgebeelde heilige figuren zichtbaar aanwezig voor de gelovigen.
Meditatie
Het schilderen van een icoon is een vorm van meditatie. Het veronderstelt bij de iconenschilder een innerlijke rust en concentratie. Ook moet de iconenschilder een persoonlijke relatie hebben met de op de icoon af te beelden figuren. Ikzelf kan alleen schilderen op dagen dat ik niet door andere zaken in beslag genomen ben.
Techniek
Iconen zijn schilderingen op hout. De iconenschilder zoekt een houten plank die goed gedroogd is. Vaak is dit lindenhout. Voordat de iconenschilder kan gaan schilderen wordt op deze plank een krijtlaag aangebracht. In heet water is beenderlijm opgelost. Daarin wordt krijt gemengd. Dit met krijt gemengde lijmwater wordt in verschillende lagen – na telkens drogen -op de plank aangebracht. Als de krijtlagen goed gedroogd zijn worden deze geschuurd en gepolijst. De iconenschilder maakt vooraf een precieze tekening van de te schilderen icoon. Deze tekening wordt op de gladde plank overgebracht. Dan wordt bladgoud aangebracht, waarna het eigenlijke schilderen kan beginnen. De iconen schilder maakt zelf de verf uit grondstoffen. De grondstoffen worden tempera genoemd: gekleurde aarde en plantaardige of van edelsteen gemalen kleurstoffen. Deze worden in water en eigeel als bindmiddel opgelost. Zo wordt de verf door de iconenschilder zelf bereid. De schilder begint steeds met de donkere grondkleuren en daarop komen steeds lichtere lagen. Hij werkt van het donker naar het licht.
Iconen zijn ontwikkeld in het oosters christendom vanaf de vierde eeuw. En wel in Egypte, Syrië en Griekenland. De oorsprong van de iconen ligt in de oude Egyptische mummieportretten ( zogenaamde Fayoum-portretten ). Dit zijn portretschilderingen op houten plankjes die op de mummie van de gebalsemde overledene werden gelegd. De oude Egyptenaren meenden dat de afgebeelde personen in het mummieportret zelf aanwezig waren. Op dezelfde manier menen de christenen dat de aanwezige hemelse figuren in de icoon aanwezig komen. Op voorwaarde dat de iconen volgens strenge door de kerk voorgeschreven regels, geschilderd zijn. Men ziet op iconen dezelfde voorstellingen als op oude mozaïeken en fresco’s in vele oude kerken in Rome, Ravenna en in de hele Byzantijnse wereld.