Vaak zijn er, als men de kerk binnenkomt, kleine ronde broodjes (prosforen) te koop. Men schrijft de voornaam van iemand voor wie men wil laten bidden op een briefje erbij. Een altaardienaar brengt deze broodjes met briefjes naar de priester. De namen worden genoemd tijdens de litanie na de preek. Een stukje van dit broodje wordt in de viering mee- geconsacreerd.
Belangrijk zijn de iconen. De aanwezigheid van Christus, Maria en andere heiligen en engelen, wordt door de gelovigen ervaren in de iconen. Er zijn ook feesticonen. Gelovigen die de kerk binnenkomen vereren de iconen met een kaars. Zij maken daarbij drie keer een buiging met het kruisteken: horizontaal op de borst van rechts naar links.
Een lector bidt vooraf het derde uur van het getijdengebed en tegelijkertijd maakt de priester de gaven van brood en wijn aan de tafel van de voorbereiding gereed ( links van het altaar). Soms assisteert een diaken in de viering.
De viering begint met de bewieroking van altaar, altaarruimte, iconen, koor, kerkvolk en assistenten. De priester spreekt de gelovigen niet toe maar is samen met hen gericht op het Heilige, op de Verrezen Christus.
Na de openingszegen volgt de grote vredeslitanie waarbij koor ( en volk ) op elke bede zingen: Gospodie pomiloej, Heer, ontferm U, Kyrie eleison. De zang: “Loof, mijn ziel de Heer” is te vergelijken met het westerse Gloria. Na twee kleine litanieën volgt onder het zingen van de zaligsprekingen de Kleine Intocht met het evangelieboek dat na een rondgang op het altaar wordt gelegd.
Dan volgen wisselende gezangen: troparion en kondakion volgens een cyclus van acht “tonen”. Feestdagen hebben eigen wisselende gezangen. Daarna zingt men: “O Heilige God” . Bij grote feesten: “Gij die in Christus zijt gedoopt bent bekleed met Christus”. Men hoeft niet alles precies volgens het boekje te volgen. Belangrijker is om zelf biddend aanwezig te zijn.
Na het prokimen ( een psalmvers ) volgt de lezing van het epistel en na het Alleluja met bewieroking, het Evangelie.
Na de preek volgt de zogenaamde ‘dringende‘ litanie met voorbeden waarbij namen van levenden en overledenen uit de gemeenschap via de intentiebriefjes worden genoemd. Hierop volgen nog enkele andere litanieën.
Tijdens de Cherubijnenzang heeft er weer een bewieroking plaats waarna de gaven van brood en wijn bij de Grote Intocht naar het altaar worden gebracht. Dan volgt na de zogenaamde vragende litanie de geloofsbelijdenis.
De eigenlijke eucharistie begint met de grote lofprijzing, en daarna het driemaal Heilig, de instellingswoorden, de lofzang op Maria, afgesloten met het onze Vader. De Heilige Geest wordt afgeroepen over de gaven van brood en wijn, na de instellingswoorden in de zogenaamde epiklese. En al eerder, bij de geloofsbelijdenis, door het wapperen met het velum over de gaven. Vlak voor de communie wordt heet water toegevoegd aan de wijn, het zogenaamde zeon, symbool van de Heilige Geest.
Na de communie van de priester volgt de communie van de gelovigen met Brood en Wijn. De gelovige die communiceert noemt zijn of haar eigen voornaam. Dan legt de priester het in de Wijn gedoopte H. Brood in de mond en zegt: “de dien(a)ar(es) Gods… heeft deel aan het H. Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus…”. Dan volgt een slotlitanie en een gebed voorin in het midden van de kerk. De viering wordt afgesloten met een plechtige zegen. Ieder die dat wil komt naar voren en kust het zegenkruis van de priester en ontvangt een stukje gezegend brood ( antidoron genoemd ).