Oorzaken en gevolgen van het schisma tussen de Rooms-katholieke en Orthodoxe .
Algemeen bekend is dat de Rooms-katholieke kerk en de Orthodoxe kerk van Constantinopel uit elkaar zijn gegaan. Deze breuk, of schisma, had plaats in het jaar 1054 toen kardinaal Humbert namens de in feite reeds gestorven paus Leo IX en Michael Caerulaius elkaar over en weer excommuniceerden. In feite was dit schisma het eindresultaat van een eeuwen durende voortgaande vervreemding tussen de twee kerken. De kerk van Rome zag de paus als de hoogste van de vijf patriarchaten, van Rome, Constantinopel, Jeruzalem, Antiochië en Alexandrië. Constantinopel zag deze patriarchaten als gelijkwaardig en beschouwde zichzelf als ´het nieuwe Rome´, omdat daar immers de Keizer heerste, als opvolger van keizer Constantijn die het christendom erkende en de hoofdstad van het Romeinse rijk naar Byzantium ( later Constantinopel geheten ) verplaatste. Men zegt dat het geschilpunt van het de aanleiding tot dit schisma werd, maar het meningsverschil hierover is niet los te zien van vele andere struikelpunten.
Wat is het probleem van het ´Filioque´?
In de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel ( 325 en 381 ) wordt gezegd dat de Heilige Geest – net als de Zoon – voortkomt uit de Vader. In de 6e eeuw werd in Spanje bedacht dat de voortkomst van de Geest ook uit de Zoon gebeurt. Het Arianisme, een ketterij die zowel in de oosterse als in de westerse kerk bestreden werd, ontkende de goddelijkheid van Jezus Christus ( de Zoon ). Om de godheid van de Zoon te beklemtonen wilde men de voortkomst van de Geest niet alleen uit de Vader, maar ook uit de Zoon in de geloofsbelijdenis geformuleerd zien. In het Latijn heet dit Filioque ( letterlijk: en de Zoon ). De theologen van het hof van Karel de Grote[1] en diens opvolgers, de keizers van het Heilige Roomse Duitse Rijk, namen dit over en eisten dat ook in Rome het Filioque in het Credo gezongen werd. De pausen weigerden dit, maar in 1014 zwichtte paus Benedictus VIII onder deze druk en werd het Filioque in Rome voor het eerst gezongen bij de kroning tot keizer van Hendrik II. Daar kwamen nog andere problemen bij. Er ontstond een strijdvraag over de kerkelijke jurisdictie over de voormalig Byzantijnse gebieden in Zuid-Italië. Deze gebieden waren door de Noormannen veroverd op Byzantium dat er hierdoor geen zeggingsmacht meer had. De paus wilde er voortaan bisschoppen benoemen. De patriarch in Constantinopel voelde zich miskend en nam tegenmaatregelen. In 1053 liet hij alle Latijnse kerken in Constantinopel sluiten en verdreef hij de monniken die de Byzantijnse Ritus niet wilden aannemen. Patriarch Michael Caerularius verweet de paus de invoering van het Filioque. Ook veroordeelde hij het Latijnse gebruik van het ongedesemde brood in de eucharistie en het in het Westen steeds meer tot norm geworden priestercelibaat. De paus reageerde met het sturen van een delegatie naar Constantinopel. De pauselijke afgevaardigden waren kardinaal Humbert van Silva, zijn kanselier Frederik van Lotharingen en aartsbisschop Pietro van Amalfi. De keizer had zich bereid getoond met hen te onderhandelen, maar de patriarch weigerde hen te spreken. De pauselijke delegatie was hierover ontstemd en vaardigde een excommunicatiebul over de patriarch en zijn aanhangers uit. Op 16 juli 1054 begaven de gezanten zich naar de Hagia Sofia. Bij binnenkomst was het kerkvolk verenigd voor de eucharistie. Kardinaal Humbert legde de bul onder luid protest van clerus en volk op het altaar. Patriarch Michael Caerularius sprak op zijn beurt de banvloek over de paus uit. Het blijft een vraag of Humbert eigenlijk wel de pauselijke volmacht had tot het excommuniceren van de patriarch van Constantinopel. Feit is dat op het moment dat Humbert de excommunicatie uitvaardigde, hij niet wist dat Paus Leo al drie maanden dood was. Zijn opvolger Victor II werd pas op 13 april 1055 gekozen. Patriarch Michael Caerularius kan dus onmogelijk de paus hebben geëxcommuniceerd, want er was op dat moment geen paus. Dit kon echter niet voorkomen dat de wederzijdse standpunten zich verhardden. Vooral ten gevolge van de plundering en verwoesting van Constantinopel door de Frankische ridders en hun trawanten bij de Vierde Kruistocht in 1204 werd de breuk definitief. Paus Innocentius III, die tot deze 4e kruistocht had opgeroepen, was zo ontstemd over deze barbarij dat hij zei: ‘Hoe kan de kerk van de Grieken, als ze zo door deze beproevingen en vervolgingen wordt getroffen, worden overreed tot eenheid en eerbied voor de Apostolische Stoel ( bedoeld wordt de zetel van de paus van Rome ). Zij heeft de Latijnen slechts als toonbeeld van verderf en werken der duisternis gezien’. [2] Het schisma tussen de kerk van Rome en de kerk van Constantinopel is afgezien van theologische verschillen tussen oost en west vooral ook het resultaat van allerlei ongelukkige menselijke en politieke verwikkelingen. Er spelen misverstanden, machtsstrijd en ook vijandschap in mee. Het is ondanks verzoeningsconcilies in Lyon in 1274 en Florence in 1442 nooit gelukt om dit schisma te helen. In 1965 hebben Paus Paulus VI en patriarch Athenagoras van Constantinopel de excommunicatie opgeheven, maar de scheiding zelf duurt voort.
De Grieks-katholieke kerk
Met de unie van Brest in 1596 hebben orthodoxe Bisdommen in gebieden van het tegenwoordige West-Oekraïne, Slowakije, Polen en Hongarije zich verenigd met de kerk van Rome. Zij heten sindsdien Grieks-katholieken. Het is hun door de kerk van Rome toegestaan hun eigen orthodoxe liturgie te vieren, met de zo kenmerkende iconen, zij hebben getrouwde priesters, kiezen zelf door middel van synodes hun eigen bisschoppen, ( een keuze die daarna door de paus van Rome bevestigd wordt ) en hebben hun eigen kerkrecht. Deze eenheid van de unie van Brest is door politieke invloed van Poolse en Litouwse vorsten tot stand gekomen. Maar het was ook aantrekkelijk voor orthodoxe bisschoppen zich bij de kerk van Rome aan te sluiten, want door het concilie van Trente ( 1563 ) was er in de Rooms-katholieke kerk een opleving van ( theologische ) vorming, mede dankzij de Jezuïeten. De geünieerde orthodoxe bisdommen hoopten hiervan de voordelen te verkrijgen, omdat de educatie in orthodoxe gebieden zeer beperkt was. Deze eenwording, het zogenaamde uniatisme, is geen echte oplossing van het probleem van de scheuring tussen de westerse en de oosterse kerk. Integendeel, het bestaan van de geünieerde Grieks-katholieke kerken is voor veel orthodoxen een doorn in het oog. Orthodoxen meenden dat deze kerken onder Stalin geheel waren uitgeroeid. Maar na de val van het communisme beleven deze kerken juist weer een grote opleving. Op de oecumenische conferentie in Balamundi ( Libanon, 1993 ) heeft een gemengd RK en Orthodoxe theologische commissie het bestaan van de geünieerde kerken als historische realiteit erkend, maar tegelijk vastgesteld dat uniatisme op zichzelf geen reële weg tot oecumenische toenadering en eenheid tussen de kerken kan zijn. Na de tweede wereldoorlog zijn er ook in Nederland kapellen gesticht voor Grieks-katholieke uit Oekraïne afkomstige vrouwen die met Nederlandse mannen als voormalige dwangarbeiders terug waren gekomen uit Duitse werkkampen van de Nazi’s. In deze kapellen, waar ook Nederlandse Rooms-katholieken komen wordt de byzantijnse ( in feite dus ook orthodoxe ) liturgie gevierd. Als priester van de Rooms-katholieke kerk, die de bevoegdheid heeft om te celebreren in de , heb ik mij grondig verdiept in de theologie, de liturgie en de spiritualiteit van de Orthodoxe kerk, zoals die in de byzantijnse traditie beleefd wordt. Mijn geloof is er zeer door verrijkt. Ik vind het belangrijk om goede contacten te onderhouden met orthodoxen, vooral in ons eigen land. Van tijd tot tijd vinden bezoekers van de katholieke byzantijnse kapellen uiteindelijk hun geestelijk tehuis in een Nederlandse Orthodoxe kerk. Je zou kunnen zeggen dat de byzantijnse gemeenschappen in ons land een brugfunctie vervullen Maar ook naar de Rooms-katholieke kerk toe kunnen de byzantijnse katholieken een brug slaan door meer begrip te wekken voor de orthodoxe standpunten. Enige kennis van de historische ontwikkelingen die tot het uiteen groeien van de westerse en oosterse kerken hebben geleid is daarbij onontbeerlijk. In het vervolg noem ik enkele punten van dit uiteengaan, maar ook hoe Katholieken en Orthodoxen hier juist overeenstemming zouden kunnen bereiken of sinds het Tweede Vaticaans Concilie ( 1962-1965 ) al bereikt hebben.
1. Nogmaals: de kwestie van het ‘Filioque’. Men moet erkennen: De Vader is de bron van de goddelijkheid van de Zoon en van de Geest. Van eeuwigheid worden de Zoon en de Geest door de Vader voortgebracht. Dit wil de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel tot uitdrukking brengen. Men zou wellicht kunnen zeggen: de Geest komt voort uit de Vader, per Filium, dat wil zeggen dat de Geest van de Vader uitgaat door de Zoon, omdat de Zoon in de Vader Zijn eeuwig bestaan heeft. Ik pleit er in elk geval voor het Filioque in de geloofsbelijdenis weg te laten, zoals in de katholieke byzantijnse vieringen in Nederland en in veel Grieks-katholieke kerken elders gebeurt en zoals de Oud-katholieke kerk dit ook doet. Een tweede argument is dit: de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel is door de toenmalige kerk van oost en west vastgesteld. Een wijziging in deze tekst kon nooit eenzijdig alleen door de westerse kerk met voorbijgaan aan de inzichten van de kerk van het oosten worden doorgevoerd. De invoering van het Filioque is niet voor niets enkele eeuwen lang door de Pausen tegengehouden, ondanks de ( politieke ) druk van de westerse keizers. De Rooms-katholieke kerk zou moeten erkennen dat alleen een groot oecumenisch concilie van de oosterse en westerse kerk tezamen de tekst van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel zou kunnen veranderen en dat de invoering van het ‘filioque’ alleen hierom al een historische vergissing is geweest.
2. Het primaatschap van de paus. Het Concilie van Nicea ( 325 ) heeft vastgesteld dat er op alle niveaus van de kerk een primus ( een eerste en voornaamste ) zou moeten zijn, die echter niet eigenmachtig en los van de andere gezagsdragers kan spreken en handelen, maar slechts in verbondenheid met hen. Dit geldt lokaal, regionaal en nationaal, maar ook universeel wereldwijd. In deze zin is er in de kerk een universeel primaatschap nodig. Als stad waarvan de Bisschop opvolger is van de apostel Petrus en waar de apostelen Petrus en Paulus als martelaren zijn gestorven en begraven is Rome daartoe het meest aangewezen. De bisschop van Rome zou dit primaatschap dus over de gehele kerk moeten uitoefenen. Maar dan wel in een broederlijke verhouding tot de Patriarchaten die ook ieder hun eigen zeggingsmacht hebben. De paus als bisschop van Rome houdt de juridische zeggenschap dan als ‘patriarch van het westen’, een titel die Paus Benedictus XVI helaas heeft afgeschaft, maar die opnieuw ingevoerd zou moeten worden. Het patriarchaat van Moskou is pas later dan de oorspronkelijke vijf grote patriarchaten ontstaan, maar zou hier zeker als zesde patriarchaat een vaste erkenning in moeten krijgen. De huidige paus Franciscus laat zien dat hij het ambt van de bisschop van Rome alleen in echt collegiale en conciliaire geest wil uitoefenen. Hij erkent de zeggingsmacht van de lokale bisschoppen ten volle. Deze wijze van functioneren betekent een belangrijke toenadering naar de orthodoxe kerken toe. Zoals ook het voortijdig terugtreden van paus Benedictus XVI hiertoe heeft bijgedragen. Mogelijk moeten bepaalde formuleringen over de pauselijke onfeilbaarheid en de pauselijke macht van het eerste Vaticaans Concilie ( 1870 ) uiteindelijk herzien of geherinterpreteerd worden. In elk geval is de verstandhouding tussen paus Franciscus en Patriarch Bartholomeus buitengewoon goed. Zoals bijvoorbeeld in 2014 bleek bij hun gezamenlijk bezoek aan het Heilig Land. Ik vind het pausschap als universeel principe van eenheid binnen de kerk ook daarom belangrijk omdat het laat zien en bevordert dat de kerk boven-nationaal is. Het probleem van veel orthodoxe kerken is dat zij in landen waar zij als kerk een meerderheid vormen het gevaar lopen met de nationale politiek verstrengeld te raken ( dit is het geval in Rusland, en ook in het nabije verleden van Servië, in Macedonië, en ook wel in Griekenland ). De Rooms-katholieke kerk kent en kende dit probleem ook. Je hebt soms de indruk dat het in Polen speelt. De Spaanse kerk was ten tijde van Franco nauw verbonden met diens dictatuur. Franco had zelfs het recht om bisschoppen die in zijn systeem pasten te laten benoemen, totdat Paus Paulus VI weigerde hier nog langer aan mee te werken. Dit laatste laat zien dat de Rooms-katholieke kerk de mogelijkheid heeft meer inter-nationaal dan nationaal te functioneren dan veel orthodoxe kerken. In de westerse Middeleeuwen is door de investituurstrijd de verhouding tussen de kerkelijke macht en de staatsmacht uitgevochten en tot een betere oplossing gekomen dan in de orthodoxe kerken. Daar leeft vaak nog de oude droom van de ‘symfonia’, de twee-eenheid in samenwerking tussen de keizer en de patriarch voort. De huidige patriarch van Constantinopel, Bartholomeüs, biedt hier een duidelijke tegenwicht en waarschuwt herhaaldelijk tegen nationalistische tendensen in orthodoxe kerken die hij phyletisme noemt.
3. De werking van de Heilige Geest De H. Ireneüs, bisschop van Lyon, † 200 schreef: “God is als een vader die zijn twee armen in liefde uitstrekt naar zijn kinderen, zijn ene arm is zijn Woord dat mens geworden ( Christus ) en zijn andere arm is de Heilige Geest”. Op dezelfde manier wordt ook bij Griekse kerkvaders als de H. Basilius de Grote ( 310 – 379 ) het mysterie van de Heilige gezien in het perspectief van ons heil, en niet als een speculatief vraagstuk ( ‘Hoe kunnen drie personen toch een zijn?’, zoals de westerse theologie het steeds meer ging zien). De werking van de Heilige Geest is in de orthodoxe traditie vaak veel ruimer en omvattender beleefd dan in de westerse kerk, waar de Heilige Geest iets te vaak gebonden werd aan de kerkelijke hiërarchie. Ook al wordt ook in de westerse kerk in het van het vormsel de Heilige Geest aan de gedoopte doorgegeven, de consequentie hiervan kreeg minder nadruk. Dostojewsky hekelde in ‘de gebroeders Karamazov’ met de legende van de grootinquisiteur de neiging van de kerkelijke hiërarchie om zich als gewetensinstantie tussen de mens en God op te stellen. Ik denk dat deze kritiek niet alleen de Rooms-katholieke hiërarchie betreft, maar ook wel de houding van sommige orthodoxe bisschoppen en leiders van andere kerken. Hoe het ook zij, in de ware orthodoxe visie is heel het kerkelijk leven het werk van de Heilige Geest. Door de Heilige Geest is de verhouding van een mens tot God direct en persoonlijk, zonder bemoeienis van een kerkelijk instituut die het geweten dicteert. Natuurlijk kent ook de Rooms-katholieke kerk vooral in het contemplatieve kloosterleven een rijke spirituele en mystieke traditie. Vele grote westerse heiligen getuigen van hun leven bezield door Gods Heilige Geest, net als veel orthodoxe heiligen. Onder de heiligen van de Orthodoxe kerk zijn er velen die het Jezusgebed beoefenden. Dit is de herhaalde bede: ‘Heer Jezus Christus, ontferm U over mij’. Gesteund door een juiste lichaamshouding en adembeheersing, kan dit de bidder op den duur tot een echte vereniging met Christus brengen. Men noemt dit wel het hesychasme, een afleiding van het Griekse woord hesychia, dat rust betekent. Maar het is in de liturgie dat de orthodoxe kerk een vaak rijkere en mystieke ervaring biedt. Enzo Bianchi, de leider van de oecumenische communiteit in Bose ( Italië ), meent dat de Orthodoxie de moderne wereld juist door deze liturgische rijkdom veel te bieden heeft. Hierdoor kan de moderne geseculariseerde mens opnieuw de zin voor het Mysterie, met een diepe vrijheid en schoonheid ontdekken. In de orthodoxe liturgie en sacramentenbediening is de , de aanroeping van de Heilige Geest. wezenlijk. De taak van de priester bij de Eucharistie en de sacramenten is juist om de heilige Geest aan te roepen. De zingt de litaniegebeden en het evangelie. De Geest wordt aangeroepen over de gaven van brood en wijn, en bij de andere sacramenten over de dopeling, de huwenden, de zieke, de biechteling, en de Bisschop roept samen met de hele gemeente de Heilige Geest af over de wijdeling. De bisschop en de wijdeling staan daarbij zij aan zij voor het altaar, ten teken van hun gelijkwaardigheid voor het aangezicht van God. In de westerse RK kerk knielt de wijdeling voor de bisschop, zodat het daar lijkt dat de Bisschop het ambt doorgeeft. In de westerse kerk is vanaf de zesde eeuw de Epiklese in de eucharistische gebeden steeds meer verdwenen. Hoe kon dit gebeuren? Sommigen menen dat de kerstening in West-Europa zeer oppervlakkig is gebeurd. [3] Daardoor zijn Germaanse denkbeelden sterk in het westers christendom doorgedrongen. En bij Germaans moet men ook aan de Goten denken die diep tot in Spanje en Italië waren doorgedrongen. In dat Germaanse denken zijn heilige mannen met een magisch-religieuze macht heel belangrijk. Zo werd de priester gezien als een gewijd persoon met deze magisch-religieuze macht, bijvoorbeeld om brood en wijn te veranderen in het en bloed van Christus. De Epiklese was niet meer nodig. Pas na het Tweede Vaticaans concilie ( 1962-1965 ) is de Epiklese in de eucharistische gebeden gelukkig weer ingevoerd. Dit gebeurt onmiddellijk voor de instellingswoorden, in formuleringen als deze: ‘Stort uw Geest nu uit over deze gaven, zodat zij voor ons geheiligd worden tot lichaam en bloed van Jezus Christus, uw Zoon’ ( Eucharistisch gebed II ), of: ‘Daarom vragen wij U dat uw heilige Geest deze offergaven wil bezielen opdat zij lichaam en bloed worden van onze Heer Jezus Christus’ ( Eucharistisch gebed IV ).
4. Middelaarsfunctie In de strijd tegen het Arianisme werd Christus in het westen steeds meer gelijkgesteld met God en verloor Christus zijn middelaarsfunctie, die toevertrouwd werd aan heiligen, vooral , én aan priesters. Deze bijzondere functie van de priester heeft mogelijk ook de eis tot het leven in celibaat voor alle priesters in de westerse kerk bevorderd. Aanvankelijk was de eis tot seksuele onthouding voor priesters alleen geboden in de nacht voor de viering van de eucharistie. Deze werd de eerste eeuwen, net als nu nog in de orthodoxe kerk, alleen gevierd op zon- en feestdagen. Toen vanaf de 8e eeuw in de westerse kerk de eucharistie dagelijks gevierd werd en vooral als een werk van de zojuist genoemde sacrale en bemiddelende priester gezien werd, en niet meer als gemeenschapsviering, kon de priester beter geheel ongetrouwd zijn, al duurde het tot het Lateraans concilie van 1123 dat dit een algemene wet werd in de westerse kerk. Omdat deze ontwikkelingen aan de orthodoxe kerk voorbij zijn gegaan wordt begrijpelijk dat de gehuwde priester daar geen probleem is. En hopelijk straks ook niet meer voor de Rooms-katholieke kerk. Voor monniken en monialen van beide kerken blijft het celibaat overigens van heel grote betekenis als totale toewijding aan Christus.
5. De verlossing door Christus Een westers kruisbeeld laat vooral het lijden van Jezus zien. Zo heeft Hij geleden voor onze zonden. De van de kruisiging van Jezus in de Orthodoxe traditie geeft de doorgang naar de Heerlijkheid weer: door zijn dood overwon onze Heer Jezus Christus onze dood. De westerse voorstelling benadrukt – naast het lijden van Jezus als plaatsvervangende uitboeting van onze zonden – ook de solidariteit van Jezus met alle lijdende mensen. En dit is enorm belangrijk, omdat de slachtoffers nooit vergeten mogen worden. West en oost leggen zo verschillende accenten, zonder de ander uit te sluiten. Toch heeft de nadruk op het lijden van Christus in het westen ook een minder gelukkige ontwikkeling gekend. De theoloog Anselmus van Canterbury ( 1033-1109) beargumenteerde de kruisdood van Christus als volgt: God was zo beledigd en vertoornd door de zonden van de mensen dat er een oneindige genoegdoening nodig was om dit goed te maken. Dit kon een gewoon mens niet opbrengen. Alleen Christus als Gods Zoon kon deze genoegdoening geven door zijn bloedig kruisoffer. Daardoor is pas verzoening met God mogelijk. Men noemt dit de satisfactie-leer en deze is binnen de orthodoxie niet als zodanig erkend. Veel hedendaagse katholieken waaronder ikzelf hebben afstand genomen van deze middeleeuwse leer, omdat het God te veel voorstelt als een eisende God vanuit een juridisch denken. Mogelijk speelt ook het Germaans godsbeeld van Wodan wiens toorn bedaard moet worden door menselijke offers hier op de achtergrond mee. Gods liefde is in de Bijbel juist totaal en on Het lijden en sterven van Christus is zelf een daad van deze onvoorwaardelijke liefde en maakt Gods verzoenende en vergevende liefde zichtbaar. Zoals Jezus dat tijdens zijn leven al deed wanneer Hij met zondaars en tollenaars samen aan tafel aanlag. In het nieuwe testament is zeker sprake van de kruisdood van Jezus als een offer, maar eigenlijk is dit meer bedoeld als een vergelijking met de oudtestamentische offers. Hij is: ‘’het lam dat ter slachtbank werd geleid, en Hij draagt onze schulden”. De orthodoxie citeert deze Jesaja-teksten bij de voorbereiding van het brood voor de eucharistie. Het uitgesneden brood wordt dan ook ‘het Lam’ genoemd. De Griekse kerkvader de H. Gregorius van Nyssa ( 335 – 394 ) schreef: ‘’Hoe kan God de dood van zijn Zoon gewild hebben, als hij niet wilde dat Abraham zijn zoon ter dood bracht? “. God eiste het bloed. van Jezus niet als voorwaarde voor de verzoening. In de orthodoxie wordt gezegd: God is in Jezus mens geworden, opdat de mens goddelijk wordt. De nadruk ligt vooral ook op de heiliging van de mens. De kerkvader H. Ireneüs zegt dat God al vanaf de zonde van de eerste mensen bezig is geweest om de mens te heiligen. In de in orthodoxe kerken zien we dan ook de iconen van de heiligen van het oude verbond. De verlossing is een proces dat in Jezus zijn hoogtepunt krijgt en dat door zijn Verrijzenis en zending van de Geest wordt voortgezet. De vraag blijft dan wel: waarom moest Hij zoveel lijden? Het westen antwoordt: omdat God in Jezus ons mensen door het lijden nabij komt, het oosten zegt: omdat Jezus ons door het lijden heen voorgaat naar de heerlijkheid.
6. De erfzonde De westerse kerk is sterk beïnvloed door de opvatting over de erfzonde die terug gaat tot de H. Augustinus ( 354 – 430 ). Augustinus was geen systematisch theoloog. We mogen hem de westerse erfzonde-leer niet geheel in de schoenen schuiven. Augustinus maakte de ondergang mee van het West-Romeinse rijk en hoorde de vreselijke verhalen hoe horden vandalen in Rome en omstreken huisgehouden hadden. Hij zag de mensheid als een ‘massa damnata’, een verdoemde mensheid. Hij dacht aan de zonde van Adam en meende dat vanaf Adam de menselijke zondigheid erfelijk werd doorgegeven en hij verbond dit met de seksualiteit. In de tijd van Karel de Grote werden de Germaanse stammen met dwang gekerstend, met de boodschap dat zij zonder het christelijk doopsel voor eeuwig voor God verdoemd waren. Ikzelf ben nog onmiddellijk na mijn geboorte gedoopt, omdat mijn ouders niet het risico mochten lopen dat ik onverhoopt als baby zou sterven en daardoor met de last van de erfzonde niet in de hemel zou komen. Ik heb begrepen dat deze dwangmatigheid in de Orthodoxe kerk niet bestaat. Kinderen worden er ook jong gedoopt maar niet onmiddellijk na de geboorte, zoals tegenwoordig ook in de Rooms-katholieke kerk niet meer gebeurt. De orthodoxie weet ook van de erfzonde als de val van de mensheid. Zij kent het kwaad als een steeds om zich heen grijpend gezwel en men ziet er ook de macht van de duivel in die mensen in de greep neemt. ( Ik heb in mijn opleiding aan het seminarie de erfzonde door de boeken van de theoloog P. Schoonenberg S.J. al op deze orthodoxe wijze uitgelegd gekregen). Intussen is de formulering van het rooms-katholieke dogma dat Maria zonder erfsmet is ontvangen ( door paus Pius IX afgekondigd in 1854 ) geheel bepaald door de Traditionele Rooms-katholieke erfzondeleer. Voor orthodoxen is deze formulering niet aanvaardbaar. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de Griekse benaming van Maria: Theotokos Panhagía, dat wil zeggen: de geheel heilige Moeder Gods. De orthodoxie is ook sterk gericht op de uiteindelijke verlossing door Christus. Intussen vertrouwt zij op de kracht van de heiliging door de Heilige Geest. Er zijn kerkvaders zoals Origenes die deze verlossing als een universeel gebeuren zien voor de gehele mensheid. Kerkvaders als Maximus de belijder zien de lichamelijkheid en daarmee de seksualiteit niet negatief. Intussen hebben ook veel Rooms-katholieken de sombere ‘augustijnse’ interpretatie van de erfzondeleer alsmede de negatieve kijk op de seksualiteit ingeruild voor een meer positieve visie, zonder de realiteit van het kwaad in de mensheid en in onszelf te ontkennen. Ook Rooms-katholieken erkennen dat we nog slechts onderweg zijn. We zijn in de wereld maar niet van deze wereld.
7. Symboliek volgens de orthodoxe theoloog Alexander Schmemann [4] is een symbool een zichtbare en aardse manifestatie van een onzichtbare en hemelse werkelijkheid. Die onzichtbare werkelijkheid is in het symbool werkelijk aanwezig. In de Eucharistie worden brood en wijn door de Heilige Geest gevuld door de aanwezigheid van Christus. In de orthodoxe Basiliusliturgie wordt gebeden: “Wij offeren U de symbolen van het heilig Lichaam en Bloed van uw Christus. Wij bidden en smeken U: laat in uw goedheid de heilige Geest op ons neerkomen en op deze gaven die hier voor ons liggen, en zegen ze en heilig ze en openbaar ze: dit brood als het heilig Lichaam van Christus en deze wijn als het kostbaar Bloed van uw Christus.” In de van het westers denken kreeg symbool al aan het einde van het eerste millennium een andere betekenis. Men maakte het symbool los van de werkelijkheid die het betekende. Men zei: het is ‘maar’ een symbool, en geen werkelijkheid. De westerse kerkvader H. Augustinus ( 354 – 379 ) noemde de kerk het corpus Christi verum: het ware lichaam van Christus, en het brood in de Eucharistie het corpus Christi mysticum. Mysticum duidt hier op het symbool dat het Heilig Brood. is. In de westerse Middeleeuwen begreep men dit niet meer en draaide men beide betekenissen om. Het corpus Christi verum werd opgevat als het ware lichaam van Christus in de eucharistie, en men ging spreken van de kerk als van het mystieke lichaam van Christus, het corpus Christi mysticum. In de strijd met de Reformatie meende men dat protestanten brood en wijn bij het avondmaal enkel als symbool zien en katholieken in de eucharistie als werkelijkheid, en dus niet als symbool. De westerse katholieke kerk moest met behulp van het begrip transsubstantiatie de werkelijke aanwezigheid van Christus in brood en wijn veilig stellen. Dit is een begrip dat afkomstig is uit de Aristotelische filosofie. Onze tijd vraagt vanuit een ander filosofisch denken een nieuwe formulering. Ik denk zelf dat we terug moeten naar de omschrijving die Alexander Schmemann van het begrip symbool geeft. Ook in het kerkgebouw verdween de symboliek. De eeuwenoude gerichtheid naar het oosten, waar de zon opkomt als beeld van de Verrezen Christus, als richting om samen ( priester en gelovigen ) naar te bidden, verdween uit het bewustzijn. In de 60-iger jaren van de vorige eeuw draaide de priester zich om naar de gelovigen toe. Vaak denk ik dat de priester juist bij de gebeden zich weer zou moeten richten naar een transcenderend punt waar hij zich samen met de kerkgangers naar heeft toegewend.
8. Lichamelijkheid Tegelijk verliest in het westen de lichamelijkheid en de lichamelijke of aardse gestalte aan betekenis. Het brood in de eucharistie werd al in de 9e eeuw een smetteloos witte ouwel, om iets van het onaardse en zuivere van Christus te kunnen aanduiden. Nauwelijks meer herkenbaar als brood, want gewoon brood was te profaan. Terwijl Jezus juist het gewone brood had genomen om zichzelf aan ons sacramenteel als voedsel te geven. Bij de doop verdween de onderdompeling en werd vervangen door een begieting met waterstraaltjes. Het één worden met Christus in zijn sterven en verrijzen dat door de onderdompeling is bedoeld verdween daardoor uit het bewustzijn. De doop werd vooral verstaan als het afwassen van de erfzonde. De zalving van het hele lichaam bij de doop en het vormsel werd beperkt tot enkel het zalven van het voorhoofd. Deze reductie van het lichamelijke is tot in onze tijd doorgegaan. In de huidige doopcatechese en bediening wordt in de Rooms-katholieke kerk de doop wel als het verbonden worden met Christus in zijn sterven en verrijzen geduid. En in de vernieuwde doopliturgie wordt ook de onderdompeling als mogelijkheid genoemd. Waar in de orthodoxe liturgie het geloof juist heel lichamelijk wordt beleefd, alleen al door diepe buigingen, bekruisingen, en de vaak staande lichaamshouding ( we zijn immers door Christus opgewekt ), is in het westen, en vooral in het protestantisme, alle nadruk komen te liggen op het denken, het hoofd. Maar zoals de Belgische filosoof Paul Moyaert zegt[5]: geloven is vooral een symbolische (en dus lichamelijke) praktijk. Als we te veel alleen met ons denken willen geloven verliezen we de beleving van het mysterie van God, die volgens de anafora ( het eucharistisch gebed ) van de Johannes Chrysostomosliturgie ‘niet in woorden te vangen is, in onze gedachten niet te vatten, en met ons verstand niet te peilen’. Het geheim van het christelijk geloof is dat dit ongrijpbare Mysterie zich door de incarnatie verbindt met de gewone, lichamelijke en aardse werkelijkheid.
9. Iconen en liturgie Eigen aan de orthodoxie is de beleving van iconen. Nu ikzelf al gedurende 25 jaar iconen schilder, zijn zij voor mij onmisbaar geworden in mijn geloofsbeleving. Iconen hebben een belangrijke functie in de liturgie. In de liturgie worden alle zintuigen geraakt en vaak gestreeld. Het oog door de kleuren en vormen van iconen. De icoon laat zien hoe de aardse werkelijkheid door de aanraking met het goddelijke geheiligd wordt. Vooral de zogenaamde feesticonen tonen hoezeer datgene dat in de liturgie wordt gevierd niet enkel een gebeurtenis is uit het verleden, maar iets in het hier en nu. De iconen zijn geschilderd met een omgekeerd perspectief. Daardoor ziet de icoon de toeschouwer aan, in plaats van dat deze naar de icoon kijkt. De beschouwer wordt uitgenodigd om in het mysterie dat hier wordt afgebeeld binnen te treden. Dit is een verschil met het westers religieus schilderij, dat meer bedoeld is als didactische onderrichting, als een ‘Biblia pauperum’ een Bijbel voor de ongeletterden. Orthodoxe gelovigen beleven in de iconen van Christus en van de heiligen, inclusief de Moeder Gods Maria, hun aanwezigheid in de kerkruimte. Iemand heeft eens gezegd: ‘Russen bidden met de ogen open: zij schouwen naar een icoon’. Ik denk wel eens dat Rooms-katholieken de H. Hostie in de monstrans aanbidden vanuit eenzelfde behoefte om een tastbare en zichtbare aanwezigheid te ervaren. Op aangepaste wijze kan ook in de Rooms-katholieke liturgie een icoon een erkende plaats krijgen. Dit ziet men meer en meer gebeuren.
10. Diaconie Tot nu toe heb ik heel veel dingen opgesomd die Rooms-katholieken van Orthodoxen kunnen leren en reeds geleerd hebben en die hun geloof verrijken. Maar het omgekeerde is ook waar. De Rooms-katholieke kerk heeft net als de Orthodoxe kerk in de kloosters een heel rijke traditie, niet alleen in het bovengenoemde contemplatieve, maar ook in het actieve kloosterleven. In het Rooms-katholieke kloosterleven is veel aandacht voor dienstbare actie aan de samenleving. De regel van Sint Benedictus bracht een evenwichtige verdeling tussen bidden en werken. In de Middeleeuwen hebben kloosterlingen zich toegelegd op de wijnbouw, het brouwen van bier ( noodzakelijk om het vaak onzuivere water niet te hoeven drinken ), de aanleg van dijken in ons land en vooral ook het onderwijs in de kloosterscholen met het doorgeven van kennis door het kopiëren van boeken. Dit is voor de westerse cultuur van enorme betekenis. Ook in het oosten waren monniken dienstbaar aan de samenleving. De H. Basilius de Grote ( 310 – 379 ) stichtte opvanghuizen voor zieken, bejaarden en daklozen. Ik vraag me wel eens af of deze diaconale traditie in de orthodoxe wereld vandaag de dag wel goed ontwikkeld is. Of is deze maatschappelijke taak juist door de Turkse en communistische overheersing erg moeilijk uitvoerbaar geworden? In de westerse kerk verzorgen religieuzen al eeuwenlang zieken en bejaarden. In de 13e eeuw ontstond in Spanje de orde van de Mercedariers voor de vrijkoop van slaven bij de Moren. Ook in latere eeuwen ontstonden congregaties voor ditzelfde doel. Ik noemde ook al de Jezuïeten met hun uitstekende onderwijs en universiteiten. In ons land hebben broeder en zustercongregaties onderwijs en ziekenzorg behartigd. De schaduw die het misbruik van kinderen door een klein percentage van deze religieuzen geeft mag al het zegenrijke van dit historisch gezien zeer belangrijke werk niet aan het licht onttrekken. In veel ontwikkelingslanden dragen Rooms-katholieke religieuzen er het onderwijs en de ziekenzorg. In het orthodoxe Georgië bezocht ik in Tiblisi een centrum van de Rooms-katholieke paters Camilianen voor gehandicapte kinderen en volwassenen dat up to date was opgezet met de modernste snufjes. De Camilianen zijn gespecialiseerd in de zorg voor zieken en gehandicapten. Ook ontmoetten wij in Tiblisi een zuster van Moeder Teresa die zich met haar medezusters ontfermt over de vele daklozen daar. De orthodoxe kerk deelt in veel orthodoxe landen soep en brood uit aan de armen, maar de Rooms-katholieke kerk heeft door de vele ordes en congregaties met elk hun eigen specialisaties in hulpverlening veel professionaliteit die doeltreffend werkt om nood te bestrijden en mensen uit armoede te verheffen. Ik meen oprecht dat de Orthodoxe kerk hiervan kan leren.
Tot zover enkele gedachten bij de tragische scheuring tussen de westerse, Rooms-katholieke kerk en de oosterse Orthodoxe kerken. Enkele jaren geleden ontmoette ik in een Grieks Orthodox klooster een monnik die mij omhelsde en tegen mij zei: ‘laten we bidden voor de eenheid van onze beide kerken, want we staan zó dicht bij elkaar’. En onlangs zei mij een diaken van een orthodoxe kerk in Macedonië een paar keer bij ons gesprek: ‘ut unum sint’: Mogen zij allen één zijn, zoals Jezus bad bij zijn afscheidsrede volgens het evangelie van Johannes. Ik sluit mij bij deze beden graag aan. Tenslotte meen ik dat het aanbeveling verdient dat Rooms-katholieken en Orthodoxen over en weer kennis nemen van de levens van elkaars heiligen.
Paul Brenninkmeijer
[1] De kroning van Karel de Grote door de paus tot Keizer in het jaar 800 was voor het Westen van groot belang. Tegen de vanuit Spanje oprukkende Islam moest er een tegenmacht komen, die de Germaanse stammen aan zich wist te binden. Niettemin was deze kroning tot keizer voor Constantinopel een slag in het gezicht. Voor de Byzantijnen was er slechts één christenheid en één keizer. Vanaf dan zien we hoe het westers Christendom zich steeds meer van Byzantium verwijdert.
[2] Zie: Victoria Clark, Waarom engelen vallen?, uitgeverij Atlas 2005, pg 43
[3] The Germanization of Early Medieval Christianity, A Sociohistorical Appraoch to Religious Transformation . Auteur: James C. Russell, Oxford University Press, New York – Oxford, 1994
[4] Alexander Schmemann, The Eucharist, Sacrament of the Kingdom, New York, 1988, pg 30
[5] Paul Moyaert, Iconen en beeldverering, Godsdienst als symbolische praktijk, SUN, 2007 pg 21